(self)-portraits
Sinds 1989 ben ik bezig met het maken van zelfportretten. Dit doe ik zowel in tekeningen, grafiek en schilderijen. De polaroidfoto is al jaren een belangrijk hulpmiddel bij het maken van deze zelfportretten. Vroeger leidden deze polaroidfoto’s tot tekeningen en kopieën.
De polaroidfoto’s zijn vaak ‘at random’ genomen, toeval speelt een grote rol. Door deze methode ontstaat een distantie tussen mijzelf en het portret. In mijn zelfportretten ben ik dan ook niet op zoek naar het vastleggen van het te persoonlijke. Bij aanvang is er sprake van een ‘leeg’ zelfportret; de distantie tussen mijzelf en het portret is maximaal. Door in dunne laagjes over elkaar heen te schilderen blijft deze distantie lang bewaard, maar al schilderend begint het portret toch een eigen gezicht te krijgen. Ik recreëer als het ware mijn gezicht.
Achteraf blijkt het portret tóch een zelfportret; de verschillende uitdrukkingen ken ik reeds uit de spiegel. Deze uitdrukkingen zijn geen weerspiegeling van een bepaald moment of periode, maar eerder een soort basisuitdrukkingen en -typen die ik aldoor in mijzelf tegenkom. Zo kijk ik door middel van de schilderijen mijzelf weer aan.
Steeds meer ging het mij ook om ‘wat je ziet’ en ‘wat zich laat zien’, de buitenwereld. Zo ben ik na een werkperiode in Antwerpen in 2000 – een periode van reflectie – ook portretten van mijn vader gaan betrekken bij mijn schilderijen. Bij het zelfportret is de marge van nieuwe beelden bijzonder klein. Maar nu ontstonden er nieuwe gemanipuleerde bijna androgyne koppen.
Dit bleek voor mij een grote stap vooruit. Aanleiding was een heliogravure die ik gemaakt had, een tweeluik, waarbij ik ook weer uitgegaan was van polaroidfoto’s van ons beide: de ogen van mijn vader, de kop van mijzelf. De beelden stonden toen nog los van elkaar. Door middel van tekeningen (op papier) heb ik toen geprobeerd de beelden door elkaar heen te tekenen, waardoor er dubbelportretten ontstonden. Hieruit zijn uiteindelijk grote tekeningen ontstaan op doek.
Ook door middel van fotopolymeer etsen heb ik dit thema verder uitgewerkt. Van het Centrum Beeldende Kunst te Rotterdam kreeg ik in 2002 een projectopdracht om met deze techniek te experimenteren. Door in de computer de beelden van mijn vader en mijzelf over elkaar heen te projecteren ontstonden er nieuwe beelden in de vorm van 4-kleuren fotopolymeer-etsen.
Recente ontwikkelingen
Inmiddels is de polaroidfoto vervangen door de digitale. Het fotomateriaal voor mijn polaroidcamera is niet meer leverbaar. Zo zijn de ‘at random’ genomen polaroids steeds meer gemanipuleerde digitale beelden geworden. Van lukraak geschoten foto’s van mijzelf, worden vervolgens foto’s van mijn vader in dezelfde pose gemaakt, die dan in de computer bewerkt worden tot één nieuw gemanipuleerd beeld. Hieruit zijn twee reeksen schilderijen ontstaan: vanuit één werk wordt gespiegeld en herhaald.
Het zijn bijna filmische reeksen van hetzelfde portret, soms groter, soms kleiner van formaat. De ene gespiegeld aan de vorige, de andere juist weer van hetzelfde formaat. (Serie I en II uit 2003/4). De herhaling is reeds lang een belangrijk thema: het steeds weer opnieuw maken van een zelfportret, maar ook de letterlijke herhaling of verdubbeling van het portret in de vorm van spiegelingen gebruik ik reeds vele jaren in mijn werk.
Het schilderen van die ene gemanipuleerde foto, zo exact en accuraat mogelijk was een extreem uitgangspunt, waarbij het in dit geval ook ging om de schilderkunstige act, een neutraal bijna machinale reproduceren van eenzelfde beeld, bijna een kunstmatige benadering. Bijzonder was wel dat op den duur er toch weer een soort ‘natuurlijkheid’ verscheen: hoe meer je probeert het spontane uit het beeld te schilderen, hoe weerbarstiger dat spontane komt bovendrijven. Het exacte reproduceren is dus eenvoudigweg onmogelijk. Dit schilderen van deze series waren dan ook een poging om ‘los te komen’ van het zelfportret.
De tentoonstelling Kloone4000, waaraan ik meedeed in 2005, heeft me in de tussentijd ook de nodige stof tot nadenken gegeven. Ik werd gevraagd omdat men mijn dubbelportretten van mijn vader en mij had gezien: tekeningen in potlood en acryl op doek, een serie van 3 werken (Androgyn 1, 2 en 3, 2001). Kloone4000 zette me op een nieuw spoor: naast dat ik portretten van mijn vader mixte met portretten van mijzelf, begon ik portretten van mijn hele familie te gebruiken. Er ontstaan nu een soort ‘klonen’: door portretten uit de verschillende levensfasen van mijn vader en moeder te combineren krijg ik nieuwe ‘zussen’ en ‘broers’. Zo maakte ik bij Kloone4000 een muurschildering in de vorm van een behang, met een rapport van een gemixt portret van mijn vader en moeder: ‘zusje (1), 2005’. De ultieme herhaling in de vorm van een behang.
Naast het schilderen van de series, was ik ook reeds jaren bezig om een geheel wit werk te maken. Met het schilderen in olieverf lukte het niet erg, omdat er al gauw mengingen ontstonden met zwart of een andere kleur en zo het wit steeds weer verdween uit het schilderij. Een poging in 1997 (‘zelfportet, 1997’, 43 × 41 cm) kwam dicht in de buurt, alhoewel daar door mengingen met zwart er naar mijn gevoel toch weer teveel grijzen in het werk kwamen. In 2000 begon ik aan een groot werk met dezelfde opdracht aan mezelf: een portret in wit (‘zelfportret (1), 2000’, 220 × 146 cm). Ook hier kwamen toch weer kleurtonen te voorschijn. Ik leek ze nodig te hebben om de accenten in de schilderijen aan te brengen.
Later ontdekte ik dat ik met grafiek betere resultaten verkreeg. Ik kon er directer mee werken. Met verschillende merken witte inkt kon ik diverse witte tonen aanbrengen en in overlappende lagen de kleur verdiepen. Ook waren er doffe en glimmende witte inkten verkrijgbaar. Hierbij mengde ik ook nog fluorescerende poeder, waardoor er weer andere tonen wit ontstonden. Zo maakte ik in 2010 het ultieme witte zelfportret, een monotypie in 7 lagen (‘zelfportret, 2010’, 88,5 × 118 cm). Het portret was sterk en krachtig, maar loste als het ware op in het witte papier. Het blijft de ultieme uitdaging ook een dergelijk werk te maken in olieverf.
© Loréne Bourguignon, januari 2012